Hij staat te boek als grensverleggend en uiterst vindingrijk. Denk je iets te hebben uitgevonden, was Arjen van Riel je al voor (of bestaat de kans dat hij je al voor was). Dat uitgerekend deze conceptbedenker zich blijft verbazen over Rotterdam, dat zegt alles over deze veelzijdige stad. In de rubriek The Riel Food belicht hij op zijn originele wijze zijn culinaire ontdekkingen.
GEMONDKAPT
Gemondkapt zit ik op een plastic stoel langs de kant van een vijftigmeterbad. Prikkende ogen, een kurkdroge mond en benauwd alsof ik midden in een opgieting in een Finse sauna zit. Mijn jongste zoon zwemt af. Voor de laatste keer als het aan mij ligt. Na diploma C kan hij de rest van het alfabet in eigen tijd bij elkaar zwemmen.
Net als ik denk dat ik mijn mondkapje beter kan gebruiken om de parelende zweetdruppels van mijn voorhoofd te wissen, gaan de zwemkampioenen in geslaagde polonaise rond het bad. Ja, zij mogen dat wel. “Snel omkleden en als beloning een bakje kreukelfriet.” zeg ik in een opwelling tegen mijn kleine Van den Hoogenband als hij hossend voorbijgaat. Ik heb vooral zelf zin in frieten uit zo’n kromgetrokken plastic bakje. Altijd te flauw, of te zout. Te kort gebakken, of juist te lang. Met de mayonaise erop, in plaats van ernaast. Helaas verpest de vermaledijde corona ons patatje plezier. Momenteel geen vermengde geuren van chloor en oud vet, de kantinekeuken blijft gesloten. We stappen knorrig de gure buitenlucht in, ons haar en voorhoofd nog nat. Wat een belevingsloze rottijd is het toch.
VOORDELEN
Maar laten we eerlijk zijn: corona heeft ook voordelen. Grote voordelen. Geen verplichte kinderverjaardagen meer waarbij de grijsgerande stukken gekookte worst – al uren op een slap papieren Peppa Pigbordje – worden rondgedeeld door het vierjarige, snotterige feestvarken dat nog niet geleerd heeft in z’n elleboog te niezen. Worst die eerder is vastgepakt (en teruggelegd) door drie verschillende, plakkerige kinderhandjes. Kinderhandjes waarvan je weet dat ze zich niet aan de wasvoorschriften van Mark Rutte houden.
Momenteel geldt ook een gelukkige afgelasting van de wekelijkse bezoekjes aan je obese schoonmoeder – ‘o sorry, de witte wijn stond niet in de koelkast’ – waar je voor de derde keer het jaloerse verhaal moet aanhoren over wandelvriendin Klaar, van Piet, van de buren van oom Frits en tante Lia die wél een maagband heeft gekregen en inmiddels 6,4 kilo is afgevallen.
Geen etentjes bij ‘vrienden’ waarbij je op de heenweg in de auto steevast de naam van hun pukkelige tienerzoon moet vragen. Ruben, Martijn of hoe hij ook heet, wil later net zo’n grote chef worden als Herman den Blijker en wil dolgraag zijn potjes groenten voor ons hakken en zijn kookkunsten op ons botvieren. Kookkunsten? Laat ik het zo zeggen: niet alle kunst in Het Nieuwe Instituut is geweldig.
Geen slaapverwekkende avondfile. Geen onnodige managementmeeting van je eigen eenmanszaak. Geen kater de volgende ochtend (en de ochtend erna) en geen mensen die te dicht achter je staan tijdens het pinnen.
‘Ik support mijn locals totdat ik erbij neerval. Zodat er straks – als het ein-de-lijk weer mag – nog heel veel te beleven valt. Want beleving is een zegen’
Corona is toch eigenlijk een zegen… Of toch niet?
Ik zou er een verkeersinfarct op de A20 voor over hebben, om daarna te belanden in Melief Bender, op een wiebelige kruk met een ‘bakkie buikspek’ en een vers getapt biertje, waar er al een nieuw glas Heerlijk Helder voor je neus staat voordat de ander leeg is.
Ik zou iedere zondag huppelend naar mijn schoonmoeder gaan, lauwe pinot grigio drinken en het zoveelste maagbandverhaal aanhoren alsof het verteld wordt door een meesterverteller. Als ik in ruil dit jaar dan nog eenmaal zou mogen genieten van de culinaire gangen van Fred, Michael of François. Gangen waarvan je hoopt dat achter iedere deur weer een nieuwe gang tevoorschijn blijft komen.
Ik zou hijgend als een astmatische corona-overlever alle kinderen uit de straat uitnodigen op een door mij persoonlijk opgeblazen springkussen als ik dan maar een nacht lang kon dansen in een dampende club. Waarna ik hangend om de nek van mijn vrienden en samen met 73 andere licht of zwaar aangeschoten Rotterdammers drie kwartier moet wachten op een broodje shoarma.
VERLANGEN NAAR BELEVING
Natuurlijk steun ik de overleef-initiatieven van de Rotterdamse horeca: afhaalboxen, ophaaldozen, drive-thru maaltijden, bezorgde dozen bier van bezorgde brouwers, hotelarrangement en zo meer. Maar hoe mooi de box ook is versierd met graffiti, hoe charmant de hotellerie zijn kamers met sterrenvoer combineert, hoe heerlijk de proeverij van al die bieren, het mist dat ene stukje beleving. De beleving die onze horeca juist zo bijzonder maakt.
Dus ik support mijn locals totdat ik erbij neerval. Zodat er straks – als het ein-de-lijk weer mag – nog heel veel te beleven valt. Want beleving is een zegen.
Beeld: Antim